Toen stond ik, Erza, op, beëindigde mijn boetedoening, en met gescheurde kleren en mantel viel ik op mijn knieën en spreidde mijn handen uit naar de Heer, mijn God. Ik zei: ‘Mijn God, ik schaam me, mijn God, ik ben te beschaamd om mijn gezicht naar u op te heffen, want onze zonden reiken tot boven ons hoofd en onze schuld is zo hoog als de hemel. Vanaf de dagen van onze voorouders tot aan deze dag zijn wij zeer schuldig tegenover u, en vanwege onze zonden zijn wij, onze koningen, onze priesters, overgeleverd aan de macht van de koningen van andere landen, aan geweld, aan gevangenschap, aan plundering, en aan openlijke schande, zoals nu. En toch heeft de Heer, onze God, onlangs zijn erbarmen getoond door een deel van ons volk te laten ontkomen, en door ons een houvast te geven in zijn heilige plaats. Onze God heeft onze ogen doen oplichten en ons in onze slavernij weer wat levensmoed gegeven. Want wij zijn slaven, en in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten. Hij heeft de koningen van Perzië gunstig gestemd jegens ons, om ons weer levensmoed te geven opdat wij de tempel van onze God kunnen laten herrijzen en hem uit de puinhopen herstellen, en om voor ons te zijn als een veilige muur in Juda en in Jeruzalem.
Hij tuchtigt, maar betoont zich weer barmhartig. Hij werpt ons in het diepste duister van de aarde, maar tilt ons ook weer uit de afgrond van de dood omhoog. Niets kan zijn hand ontvluchten. Zie wat Hij allemaal voor u heeft gedaan, loof Hem met luide stem. Prijs de Heer, groot is zijn rechtvaardigheid. Roem de koning, eeuwig duurt zijn rijk. Keer u tot hem met heel uw hart, wees hem met heel uw ziel gehoorzaam, dan keert hij zich weer tot u en zal zich niet meer verbergen. Zie wat hij allemaal voor u heeft gedaan, loof hem met luide stem. Prijs de Heer, groot is zijn rechtvaardigheid. Roem de koning, eeuwig duurt zijn rijk. In het land waar ik als balling leef, verkondig ik hem. Ik toon zijn kracht en majesteit aan een zondig volk. Zondaars, keer u tot hem, doe wat hij rechtvaardig vindt. Misschien betoont hij u zijn goedgunstigheid, misschien zal hij barmhartig zijn. Ik toon zijn kracht en majesteit aan een zondig volk. Zondaars, keer u tot Hem, doe wat hij rechtvaardig vindt, misschien zal Hij barmhartig zijn.
In die tijd riep Jezus de twaalf bijeen en gaf hun macht en gezag over alle boze geesten en de kracht om ziekten te genezen. Daarop zond Hij hen uit om het Rijk Gods te verkondigen en genezingen te verrichten. En Hij vermaande hen: 'Neemt niets mee voor onderweg: geen stok, geen reiszak, geen voedsel en geen geld; niemand van u mag dubbele kleding hebben. Als ge een huis binnengaat, moet ge daar blijven en vandaar weer afreizen. Als men u ergens niet ontvangt, verlaat dan die stad en schudt het stof van uw voeten, als een getuigenis tegen hen.' Toen gingen ze op weg en trokken van dorp tot dorp, terwijl zij overal de Blijde Boodschap verkondigden en genezingen verrichtten.
De opdracht van Christus is: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping” (Mc. 16, 15), omdat “ook de schepping vurig verlangt naar de openbaring van Gods kinderen” (Rom. 8, 19). Heel de schepping wil ook zeggen alle aspecten van de menselijke natuur... Het onderricht van de Kerk betreffende bijkomstige situaties is onderworpen aan grotere of nieuwe ontwikkelingen en kunnen onderwerp van discussie zijn, maar kunnen het niet vermijden concreet te zijn … De herders hebben het recht, rekening houdend met de bijdragen van de verschillende wetenschappen, een oordeel te geven over alles wat het leven van de mensen betreft, aangezien de taak van de evangelisatie een algehele ontwikkeling van ieder menselijk wezen inhoudt en vereist. Men kan niet meer zeggen dat de godsdienst zich moet beperken tot de privé-sfeer en alleen maar bestaat om de zielen op de hemel voor te bereiden. Wij weten dat God het geluk van zijn kinderen ook op deze aarde wil, hoewel zij tot eeuwige volheid zijn geroepen, omdat Hij alle dingen heeft geschapen, “opdat wij ervan kunnen genieten” (1 Tim. 6, 17), opdat allen ervan kunnen genieten. Daaruit volgt dat de christelijke bekering het vereist “vooral alles wat de maatschappelijke orde en het nastreven van het algemeen welzijn betreft” opnieuw te overwegen (H. Johannes Paulus II). Dientengevolge kan niemand van ons eisen dat wij de godsdienst verbannen naar de geheime intimiteit van de personen zonder enige invloed op het maatschappelijke en nationale leven, zonder ons te bekommeren om het welzijn van de instellingen van de burgermaatschappij, zonder zich uit te drukken over de gebeurtenissen die de burgers aangaan. Wie zou de boodschap van de heilige Franciscus van Assisi en de zalige Teresa van Calcutta in een tempel willen opsluiten en tot zwijgen willen brengen? Zij zouden dat niet kunnen accepteren. Een authentiek geloof - dat nooit gemakzuchtig en individualistisch is - houdt altijd een diep verlangen in om de wereld te veranderen, waarden door te geven, iets beters na ons verblijf op aarde achter te laten.
In die dagen schreef koning Darius aan de stadhouders uit het gebied aan de overzijde van de Rivier: Laat het werk aan de tempel van God ongestoord voortgang vinden. De gouverneur en de oudsten van de Judeeërs mogen de tempel herbouwen op zijn vroegere plaats. En ik heb bevel gegeven dat u de oudsten van de Judeeërs moet steunen bij de bouw van de tempel van God: zij moeten de kosten steeds volledig vergoed krijgen uit de koninklijke schatkist, uit de belastingopbrengst van de provincie Trans-Eufraat, zolang als nodig is. Ik, Darius, heb dit bevel gegeven, en het moet nauwkeurig worden uitgevoerd.’ De oudsten van de Judeeërs vorderden gestaag met de bouw, dankzij het optreden van de profeet Haggai en van Zacharia, de kleinzoon van Iddo. Zij voltooiden de tempelbouw zoals de God van Israël en de Perzische koningen Cyrus, Darius en Artaxerxes bevolen hadden. In het zesde regeringsjaar van koning Darius, op de derde dag van de maand adar, was de tempel gereed. De Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overige teruggekeerde ballingen, vierden de inwijding van de tempel van God met vreugde, en daarvoor brachten zij de volgende offers: honderd stieren, tweehonderd rammen en vierhonderd lammeren. Daarnaast offerden zij nog twaalf geitenbokken als reinigingsoffer voor heel Israël, één voor elk van de twaalf stammen. Ook werden de priesters ingedeeld in hun klassen en de Levieten in hun afdelingen, voor de dienst van God in Jeruzalem, volgens de voorschriften in het boek van Mozes. De teruggekeerde ballingen vierden Pesach op de veertiende dag van de eerste maand. De priesters en de Levieten hadden zich allemaal gereinigd, zij allen waren rein. Ze slachtten het pesachlam voor alle ballingen, voor hun medepriesters, en voor zichzelf.
Hier staan overwegingen die in Weesp of Muiden gedaan zijn.