In mijn visioen zag ik dat er tronen werden geplaatst en een hoogbejaarde zich neerzette, zijn gewaad was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol. Zijn troon bestond uit vlammen, de wielen ervan uit laaiend vuur. Een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit. Duizend maal duizenden dienden Hem en tienduizenden maal tienduizenden stonden voor Hem. Het gerechtshof zette zich neer en de boeken werden geopend. In mijn nachtelijk visioen zag ik toen met de wolken des hemels iemand aankomen die op een mens geleek. Hij ging naar de hoogbejaarde en werd voor hem geleid. Toen werd hem heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; alle volken, stammen en talen brachten hem hun hulde. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat, zijn koninkrijk gaat nooit te gronde.
De Heer is koning, de aarde mag juichen, blij zijn de landen rondom de zee. Donkere wolken vormen zijn lijfwacht, recht en gerechtigheid dragen zijn troon. Bergen smelten als was voor de Heer, de Heerser van heel de wereld. De hemel verkondigt zijn heiligheid en alle volken aanschouwen zijn glorie. Want heel de aarde staat onder uw macht, Gij zijt de hoogste der goden
In die dagen nam Jezus Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee en besteeg de berg Tabor om er te bidden. Terwijl Hij in gebed was, veranderde zijn gelaat van aanblik en werden zijn kleren verblindend wit. En zie, twee mannen waren met Hem in gesprek; het waren Mozes en Elia die in heerlijkheid verschenen waren en spraken over zijn heengaan, dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken. Petrus en zijn metgezellen waren intussen door slaap overmand. Klaar wakker geworden zagen zij zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden. Toen dezen van Hem heen wilden gaan, zei Petrus tot Jezus: 'Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.' Maar hij wist niet wat hij zei. Terwijl hij zo sprak, kwam er een wolk die hen overschaduwde. Toen de wolk hen omhulde, werden zij door vrees bewogen. Uit de wolk klonk een stem die sprak: 'Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem!' Terwijl de stem weerklonk, bevonden zij dat Jezus alleen was. Zij zwegen er over en verhaalden in die tijd aan niemand iets van wat zij gezien hadden.
Onze Heer Jezus Christus heeft Petrus, Jacobus en Johannes mee de berg op genomen om hen de glorie van zijn goddelijkheid te laten zien. En om hen te laten weten dat Hij de Verlosser van Israël was, zoals Hij het door de profeten had getoond. Hij wilde ook verhoeden dat ze niet gechoqueerd zouden worden bij het zien van het vrijwillig ondergane leed, dat Hij in zijn menselijke natuur ging lijden voor ons. Zij kenden Hem immers als mens, maar ze wisten niet dat Hij God is; zij kenden Hem als zoon van Maria, als een man die met hen in de wereld verbleef, maar op de berg heeft Hij hen laten kennen dat Hij de Zoon van God was, en God zelf. Zij hadden Hem zien eten en drinken, werken en uitrusten, dutten en slapen, zweetangst ondergaan, al die dingen schenen voor hen weinig overeenkomen met zijn goddelijke natuur en leken hen slechts bij zijn mensheid te passen. Daarom heeft Hij ze mee de berg opgenomen, opdat de Vader Hem zijn Zoon zou noemen en hen zou tonen dat Hij werkelijk zijn Zoon was en dat Hij God was. Hij had hen mee de berg opgenomen en had hen zijn Rijk getoond voordat Hij zijn lijden liet zien, zijn macht vóór zijn dood, zijn glorie vóór de grove beledigingen en zijn eer vóór de schande. Zo zouden de apostelen weten dat als Hij zou worden opgepakt en gekruisigd, Hij dit niet uit zwakheid was geweest, maar door instemming en naar zijn volledige goeddunken voor het heil van de wereld.
In die dagen keerde Mirjam en Aäron zich tegen Mozes vanwege zijn huwelijk met een Nubische vrouw: ‘Hij is met een Nubische getrouwd! Ook zeiden ze: ‘Heeft de Heer soms uitsluitend bij monde van Mozes gesproken en niet ook bij monde van ons?’ De Heer hoorde dit. Nu was Mozes een zeer bescheiden man – niemand op de hele wereld was zo bescheiden als hij. Onmiddellijk gebood de Heer Mozes, Aäron en Mirjam: ‘Ga alle drie naar de ontmoetingstent.’ Dat deden ze. Toen daalde de Heer af in de wolkkolom, ging bij de ingang van de tent staan en riep Aäron en Mirjam. Nadat zij beiden naar voren waren gekomen, zei Hij: ‘Luister goed. Als er bij jullie een profeet van de Heer is, maak Ik mij in visioenen aan hem bekend en spreek Ik met hem in dromen. Maar met mijn dienaar Mozes, op wie Ik volledig kan vertrouwen, ga Ik anders om: met hem spreek Ik rechtstreeks, duidelijk, niet in raadsels, en hij aanschouwt mijn gestalte. Hoe durven jullie dan aanmerkingen op mijn dienaar Mozes te maken?’ De Heer ontstak in woede tegen hen en ging weg. Nauwelijks had de wolk de tent verlaten of Mirjam werd getroffen door huidvraat, haar huid was wit als sneeuw. Toen Aäron zich naar Mirjam omdraaide en zag dat ze door huidvraat getroffen was, zei hij tegen Mozes: ‘Ik smeek je, reken ons de zonde die wij in onze dwaasheid begaan hebben niet aan. Laat Mirjam niet als een doodgeboren kind blijven, waarvan het lichaam al half vergaan is als het uit de moederschoot komt!’ Toen riep Mozes luid de Heer aan: ‘Ik smeek u, God, genees haar!’