Tot heden toe ligt een sluier over hun geest, telkens wanneer Mozes wordt voorgelezen. Maar telkens als iemand zich bekeert tot de Heer, wordt de sluier verwijderd. De Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem; zo werkt de Heer die Geest is. Daarom verliezen wij nooit de moed, nu wij door Gods ontferming met deze dienst zijn belast. En als er nog een sluier ligt over de boodschap die wij verkondigen, dan alleen voor hen die verloren gaan, voor de ongelovigen, wier geest door de god van deze wereld zozeer is verblind, dat zij de glans niet ontwaren van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het beeld is van God. Wij verkondigen immers niet onszelf, maar Christus Jezus, de Heer; onszelf beschouwen wij slechts als uw dienaars om Jezus wil. Dezelfde God die gezegd heeft: Licht moet schijnen uit het duister, is als een licht in onze harten opgegaan, om de kennis te doen stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Christus.
Aanhoren wil ik wat God ons zegt. De Heer spreekt woorden van vrede. Voor wie Hem eren is zijn hulp nabij: zijn glorie komt wonen in ons land. Trouw en waarheid omhelzen elkaar, recht en vrede begroeten elkaar met een kus. Uit de aarde bloeit de waarheid op, het recht ziet uit de hemel toe. De Heer geeft al het goede: ons land zal vruchten geven. Het recht gaat voor God uit en baant voor Hem de weg.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Ik zeg u: Als uw gerechtigheid die van de schriftgeleerden en Farizeeën niet ver overtreft, zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen. Gij hebt gehoord, dat tot onze voorouders is gezegd: Gij zult niet doden. Wie doodt zal strafbaar zijn voor het gerecht. Maar Ik zeg u: Al wie vertoornd is op zijn broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht. En wie tot zijn broeder zegt: raka, zal strafbaar zijn voor het Sanhedrin, en wie zegt dwaas, zal strafbaar zijn met het vuur van de hel. Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden. Haast u het eens te worden met uw tegenpartij, zolang ge nog met hem onderweg zijt; anders zou uw tegenpartij u wel eens aan de rechter kunnen overleveren, en de rechter u aan de gerechtsdienaar, en zoudt gij in de gevangenis worden geworpen. Voorwaar, Ik zeg u: Ge zult daar niet uitkomen, voordat ge tot de laatste penning hebt betaald.
De ene en zelfde Christus is zoals overal in de wereld in het Eucharistische Brood aanwezig is. Dat wil zeggen, dat wij hem alleen samen met alle anderen kunnen ontmoeten. Wij kunnen Hem alleen ontvangen, wanneer wij onder elkaar één zijn. Is dat niet juist precies datgene dat de Apostel Paulus ons (...) gezegd heeft? In zijn brief aan de Korintiërs schrijft hij: "Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood." (1 Kor. 10,17). De consequentie is duidelijk: Wij kunnen niet met de Heer communiceren, wanneer we niet met elkaar communiceren. Wanneer we voor Hem willen verschijnen, dan moeten we vanuit de anderen Hem tegemoet treden. Om dat te doen, moeten we de grote les van de vergeving leren. We mogen de vernietigende larf van de afwijzing geen kans geven, maar wij moeten ons hart vol barmhartigheid openen, die daarin bestaat, de ander toe te behoren, hen te begrijpen. (...) De Eucharistie is, en dat willen we herhalen, het Sacrament van de eenheid. Maar helaas zijn de christenen juist in dit Sacrament van de eenheid niet een. Dit is nog een reden temeer, waarom wij ons - gesterkt door de Eucharistie - bemoedigd weten met alle krachten naar de volle eenheid te streven, die Christus in de Avondmaalszaal dringend zich gewenst heeft (Joh 17,21-22). (...) Ik wil mijn wil bevestigen, met al mijn krachten voor de hernieuwing van de volle en zichtbare eenheid van alle aanhangers van Christus te werken, wat ik als een fundamentele opgave beschouw. Ik ben me bewust dat een goede intentieverklaring niet voldoende is. Belangrijker zijn concrete gestes, die de geest doordringen, het geweten beroeren en zo ieder tot deze innerlijke bekering uitnodigen, die de voorwaarde voor iedere vooruitgang op de weg van de oecumene is.
In die dagen kwamen zeer velen tot het geloof en bekeerden zich tot de Heer. Het gerucht over hun optreden kwam ook de Kerk van Jeruzalem ter ore en men vaardigde Barnabas af naar Antiochië. Toen deze daar aankwam en Gods genade zag, verheugde hij zich en wekte allen op met hart en ziel de Heer trouw te blijven. Hij was een goed man, vol van heilige Geest en geloof. Veel mensen werden voor de Heer gewonnen. Daarop vertrok hij naar Tarsus om Saulus te gaan zoeken. Toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. Een vol jaar namen zij deel aan de bijeenkomsten in die gemeente en gaven onderricht aan een grote menigte. Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd. In de gemeente van Antiochië waren er profeten en leraren: Barnabas, Simon die Niger genoemd werd, Lucius uit Cyrene, Manaen, jeugdvriend van viervorst Herodes, en Saulus. Terwijl ze eens voor de Heer de heilige dienst verrichtten en vastten, sprak de heilige Geest: 'Zonder Mij Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen heb geroepen.' Na vasten en gebed legden ze hun toen de handen op en lieten hen vertrekken.