12de zondag door het jaar – B 20 juni 2021

Job 38:1+8-11 en 2 Korintiërs 5:14-17 en Marcus 4:35-41

Geen enkel bestaan ontkomt aan de storm van de tijd waarin we leven: de storm van de Corona, de storm van een jachtig leven, van en waanzinnige welvaartsstaat of een ontwortelde maat­schappij. Het leven kent mo­menten van doodsangst en totale verlatenheid. En toch, het leven leert ons ook iets anders In de diepste nood is er vaak een redder. Al weten we vaak niet of we Hem kennen of niet. Het gaat om Iemand, zijn naam is Jezus van Nazareth. Dus er is Iemand die ons is voorgegaan in alle stormen van ons leven.

 

Jezus heeft de doodangst gekend. Toen het lijden met geweld op Hem afkwam, zei Hij: ‘Ik ben bedroefd tot stervens toe’ (Matteüs 26: 37-38). Op het kruis riep Jezus met luide stem zijn godverlatenheid uit (Matteüs 27:46) Toen Hij stierf, had Hij geen woorden meer, maar gaf een luide kreet als laatste teken van leven (Matteüs 27:50). In de verste hoeken van de menselijke vertwijfeling is Iemand aanwezig. Hij heet Jezus. Zijn naam betekent: God redt. Onze verlatenheid in de stormen van ons leven wordt gedeeld door de Zoon van God zelf, Jezus van Nazareth in Galilea. Ook al zijn de stormen in ons hart nog zo hevig, dat de golven van wanhoop over ons heen spoelen, er is dus Iemand die groter is dan ons hart, en Hij weet alles! (1 Johannes 3:19).

 

Veertig jaar na de dood van Jezus heeft Marcus het verhaal over de storm op het meer op papier gezet. De eerste Christenen hadden toen met een geweldige storm te maken. Ze werden gevangengenomen, gefolterd en om het leven gebracht. Zij worstelden met de vraag: ‘waar blijft de Heer nu, waarom moet dit alles gebeuren, waarom grijpt Hij niet in? Waarom stilt de Heer de storm niet?’ Voor deze mensen schreef Marcus zijn evangelie. Deze mensen wil hij een hart onder de riem steken. Voor de eerste christenen betekende dit verhaal heel veel! Ze zeiden tegen elkaar: luister goed, het is tijdens het leven van Jezus ook gebeurd, dat de leerlingen het gevoel hadden dat Hij hen in de steek liet. Maar uiteindelijk werden ze toch gered en heeft Jezus hen gevraagd: ‘Waarom zijn jullie zo bang?’

 

Zoals het verhaal tóen functioneerde, functioneert het nóg. Want het kan behoorlijk te keer gaan in die grote wereld van ons, maar ook in ons eigen persoonlijk leven. Dan is het alsof alle houvast wegvalt. Dan denken we: waar is God nu, heeft Hij ons in de steek gelaten? Soms duren sommige nachten eindeloos lang. Natuurlijk, je hebt lieve vrienden en vriendinnen, maar soms kun je je zo hopeloos alleen voelen en kun je ’s nachts de slaap niet vatten. Dan kunnen we in opstand komen. Dat kan de beste overkomen! Daar hoeven we ons niet over te schamen. Ook Jezus heeft dat gevoel gekend, toen Hij aan ’t kruis hing. Hij heeft het zelf vertwijfeld uitgeroepen: ‘Mijn God, waarom laat U Mij alleen?’ Als je zo’n periode doormaakt, dan vorm je geen uitzondering. Want iedereen kent momenten waarin stormen door je leven heen trekken. Iedereen kent zijn verdriet, tegenslag, onbegrip, eenzaamheid en pijn. Dan voelen we ons door God en mensen in de steek gelaten. De leerlingen dreigen in de golven om te komen. In de Bijbel is het water de verblijfplaats van de kwade machten. Het is het ver­haal van het dreigende water. Want wie kan zijn kracht meten met de storm? Golven worden hoog opgezweept en ploffen weer neer in de diepte. Zij verpletteren mensen en zaaien dood en verderf.

 

Jezus zelf had de leerlingen gevraagd om naar de overkant te varen. Hij dwingt hen om het water van de dood te trotseren. De leerlingen vechten de hele nacht met de dood. Ze tobben zich af om vooruit te komen. Te midden van alle verdriet neemt Jezus hen bij de hand en zegt: ‘Weest niet bang’. Hoe donker de wolken ook zijn, die zich boven je leven samenpakken, hoe stormen en orkanen je leven ook in de war kunnen schoppen, hoe bang, lang en angstig de nacht ook kan zijn: er komt ’n einde aan! Kijk maar goed, want het licht breekt ook in jouw leven door, mensenkind. Je zult er niet in ondergaan. En ieder van ons zal vroeg of laat uit de levensboot vallen en terechtkomen in onstuimige golven. Maar God zal ons dan meevoeren naar veilige grond, naar een land waar angst en duis­ternis geen bestaansgrond meer hebben. Dan mogen we tegen elkaar zeggen: ‘eindelijk thuis’, terug in de handen van de levende God.

 

Het verhaal van ‘de storm op het meer’ is geen ordinair wonder. Dat zou trouwens ook geen recht doen aan de situatie van miljoenen mensen die ook in onze dagen het hoofd nauwelijks boven water kunnen houden of zelfs ten onder gaan. Kijken we naar de context waarbinnen dit verhaal is opgetekend. Marcus heeft dit opgeschreven in Rome, waar toentertijd christenen massaal werden vervolgd onder keizer Decius. Hij verplichtte iedereen om te offeren aan de Romeinse goden. Sommige kerkelijke leiders hadden een bewijs gekocht dat ze hadden geofferd, zodat ze vrijuit konden gaan. Zo hielden zij hun handen schoon – dachten ze! Geweldige stormen trokken door het leven van de eerste christenen. Wat moesten ze met zulke leiders? De kerk uitzetten? De eerste onder de bisschoppen, Petrus, besliste anders. Ook Jezus had het geknakte riet niet gebroken. Integendeel, Hij brak de storm!

 

Na Keizer Constantijn kwam de kerk bovengronds, werd staatsgodsdienst. Nu kwam de kerk in nóg gevaarlijker vaarwater. De klippen van macht en rijkdom moesten worden omzeild. Er kwamen blinde roergangers die het Woord van de Heer nog nauwelijks serieus namen. Gelukkig is er Eén die ons levensroer uiteindelijk in handen heeft. Ook ons eigen leven kent van die stormen. Op veel wandtegels staat de tekst: ‘God heeft ons geen kalme zee beloofd, maar wel een veilige thuiskomst.’ Geen grote gladde zee, geen storm die gaat liggen, maar God breekt wél de bewolking, zodat de zon weer kansen krijgt om te schijnen. Het gaat er om dat we in de storm overeind blijven. Dat kunnen we alleen wanneer we elkaar vasthouden. Dan zal God ons veilig thuis brengen, in een veilige haven, zijn Beloofde Land. Wie het opgeeft gaat kopje onder.

 

In de eerste lezing zit die arme Job zit in hetzelfde vaarwater. Job worstelt met wat hem in het leven is overkomen. Het water staat tot aan zijn lippen. Hij daagt God uit hem dat duidelijk te maken. En God ‘verdedigt’ zich. In storm en wind geeft Hij Job antwoord: ‘Waar was jij, Job, toen de zee haar poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot?’

Het verhaal doet sterk denken aan het boek Genesis, het boek van de Schepping. God bevrijdt ons van de angst van de chaos, van de woeste doodswateren. Hij verandert in de schepping de chaos in een kosmos, een geordende wereld waarin mensen zich veilig mogen voelen. God stelt paal en perk aan de woeste wateren, Jezus gaat in het voetspoor van zijn Vader in de hemel. Ook Jezus, de Zoon, heeft wind en golven onder controle. Met maar één bedoeling: ons een veilige woon- en verblijfplaats bieden. Mensen bevrij­den van angst en chaos, tot zelfs over angst voor de dood heen. De hamvraag: durven wij, onder Gods leiding, ook die die laatste overtocht van ons leven aan? Ik bid dat wij dat wel aandurven.